Sprekers: Wiesje Bressers en dr. Mariëlle Vlooswijk
Psychogene niet-epileptische aanvallen (PNEA, ook wel functioneel neurologische aanvallen genoemd) komen ook in de populatie met een verstandelijke beperking geregeld voor. Vaak is er dan tevens sprake (geweest) van epilepsie. Dit kan het onderscheid tussen PNEA en epileptische aanvallen soms nog lastiger maken, zowel voor de patient, de naasten, als de begeleiders. Aan de hand van enkele casus, mèt videomateriaal, zullen Wiesje Bressers (AVG) en Mariëlle Vlooswijk (neuroloog) enkele handvatten bieden voor het herkennen van PNEA en voor de begeleiding van mensen met een verstandelijke beperking en PNEA.
Sprekers: Mariel Teunissen en Alexandra Haenen
Mensen met epilepsie hebben een grotere kans op autisme. Deze verhoogde kans op autisme bij mensen met epilepsie wordt onder andere in verband gebracht met genetische factoren. Zo komen autistiforme gedragskenmerken veel vaker voor bij patiënten met bepaalde epilepsiesyndromen zoals bij tubereuze sclerose. Tevens komt epilepsie vaker voor bij kinderen met autisme, maar kan lastiger te herkennen of te onderscheiden zijn.
Een groot deel van de samenhang tussen epilepsie en autisme zou echter verklaard kunnen worden door derde factor, namelijk het hebben van een verstandelijke beperking. Welke verklaringen zijn er voor deze samenhang tussen een verstandelijke beperking, epilepsie en autisme? Wat is belangrijk in de diagnostiek, behandeling en begeleiding van deze specifieke patiëntengroep? Op deze vragen proberen we op basis van de literatuur geïllustreerd met praktijkvoorbeelden antwoorden te formuleren.
Spreker: Jessica Berkvens
Epilepsie is één van de meest voorkomende neurologische aandoeningen; in Nederland worden elk jaar zo’n 11,000 nieuwe gevallen vastgesteld. Meestal worden epileptische aanvallen behandeld door middel van anti-aanvalsmedicatie. Het effect hiervan gaat echter gepaard met bijwerkingen. Rond 1970 werd de aandacht voor het eerst gevestigd op het verband tussen het gebruik van anti-aanvalsmedicatie en botaandoeningen. In de jaren die volgden, werden meer onderzoeken gedaan die het verband bevestigden: het gebruik van anti-aanvalsmedicatie leidt tot een verlaagde botdichtheid (osteoporose of, in minder ernstige vorm, osteopenie) en een verhoogd risico op fracturen. Deze studies richtten zich met name op zelfstandig wonende patiënten zónder een verstandelijke beperking.
Maar hoe ernstig is het probleem nu eigenlijk bij patiënten met epilepsie en een verstandelijke beperking die in een instelling verblijven? Bij hen zijn verschillende factoren aanwezig die mogelijk zorgen voor een nóg hoger risico op fracturen. Wat is de prevalentie van lage botdichtheid en hoe hoog is de incidentie van wervel- en niet-wervelfracturen bij hen?
Richtlijnen voor de behandeling van osteoporose en ter preventie van fracturen zijn vooral gericht op de algemene bevolking. Zijn deze wel ontoereikend voor (jongere) patiënten met epilepsie en een verstandelijke beperking die in een instelling verblijven? Welke aanvullende meetmethoden zijn mogelijk bruikbaar bij hen? En wat betekent dit alles voor hun behandeling van osteoporose? Vragen waar in deze presentatie op in wordt gegaan, net als op de uitdagingen en kansen die er bij deze specifieke groep liggen.